Waarom lukt het gemeenten maar niet om écht impact te maken met preventiebeleid? Volgens Maria Jansen komt dat doordat we te veel kijken naar individueel gedrag en te weinig investeren in gezonde leefomgevingen. “Gezondheidsbevordering moet net zo vanzelfsprekend worden als water of elektriciteit.” In dit interview legt ze uit wat er wél nodig is: structurele maatregelen, verplichte monitoring en lef.
Maria Jansen heeft een indrukwekkende carrière van 33 jaar in de publieke gezondheid, waarvan een groot deel bij de GGD. Daarnaast heeft ze acht jaar lesgegeven in het HBO Verpleegkunde onderwijs. Hoewel ze inmiddels met pensioen is, blijft ze actief betrokken bij promotieonderzoeken en het bevorderen van een gezonde leefstijl en leefomgeving. In dit interview reflecteert ze op haar ervaringen, uitdagingen en kansen binnen preventief gezondheidsbeleid, met een focus op kinderen.
Hoewel ik officieel met pensioen ben, begeleid ik nog vijf promovendi en heb ik een nul-aanstelling bij de universiteit. Dit stelt mij in staat om toegang te houden tot academische middelen en mijn werk netjes af te ronden. Ik blijf literatuur bijhouden, vooral rondom gezonde leefstijl en leefomgeving. Het voelt goed om mijn kennis en ervaring te blijven inzetten.
Wat mij het meest tegenvalt, is dat de focus vaak blijft hangen op individuele leefstijl in plaats van op collectieve gezonde leefomgevingen. Een gezonde leefomgeving heeft veel meer impact. Kinderen kopiëren gedrag van elkaar en als je een omgeving creëert waarin gezond gedrag de norm is, gaan ze daar automatisch in mee. Helaas stuit je vaak op weerstand vanuit politiek en samenleving, omdat collectieve maatregelen als bemoeizuchtig of paternalistisch worden gezien.
Er moet meer aandacht komen voor collectieve maatregelen, zoals gratis sportdeelname voor kinderen tot 18 jaar. Dit kan net zo’n nutsvoorziening worden als gratis toegang tot de bibliotheek. Kijk naar landen zoals IJsland, waar ze leefstijlvoorzieningen hebben gecreëerd die ongezond gedrag drastisch hebben verminderd. Daarnaast moeten we veel meer investeren in een gezonde leer- en leefomgeving, zoals op scholen en in wijken.
Ja, gezondheidsbevordering moet toegankelijk zijn voor iedereen, net zoals water en elektriciteit. Denk aan voorzieningen in de buurt zoals trapveldjes, groenvoorzieningen en fietspaden. Overheidsbeleid moet kinderen en ouders motiveren om bijvoorbeeld met de fiets naar school te gaan. Het gaat om normverandering, waarbij gezond gedrag de standaard wordt.
Een aanpak moet collectief en op grote schaal worden uitgevoerd. Kleinschalige projecten zijn nuttig om te testen, maar hebben onvoldoende impact. Daarnaast is structurele financiering essentieel. Zonder lange termijn budgetten blijven initiatieven fragiel en onzeker. Tot slot is een lokale of regionale projectmanager cruciaal om de uitvoering te coördineren, stakeholders te betrekken en resultaten te monitoren.
Een goede monitoring ontbreekt vaak omdat er geen duidelijke verantwoordelijkheid is. Het zou verplicht moeten worden gesteld, bijvoorbeeld via de jeugdgezondheidszorg, die al veel data verzamelt. Geanonimiseerd landelijk beschikbaar maken lukt helaas nog niet omdat men bang is voor datalekken en misbruik, waardoor deze data niet optimaal voor onderzoek kan worden ingezet. Monitoring is essentieel om inzicht te krijgen in de effectiviteit van beleid en interventies.
Data moet bruikbaar en betrouwbaar zijn en regelmatig worden bijgehouden. De jeugdgezondheidszorg heeft bijvoorbeeld een rijke dataset van kinderen van 0 tot 16 jaar, maar deze wordt onvoldoende voor monitoring en onderzoek benut. Als we slechts 10% van deze data verplicht beschikbaar stellen en jaarlijks analyseren, kunnen we enorme gezondheidsverschillen in wijken en gemeenten inzichtelijk maken en oorzakelijke factoren opsporen.